“Polen is allerminst een homogeen, monolitisch cultuurblok”
Door Meike Huber
‘Uit je comfortzone’, is de insteek van DutchCultures Europadag, 11 december aanstaande. Internationale samenwerking verloopt vaak via de reeds gebaande paden, veelal met de landen waar we de weg al weten. Maar dat betekent gemiste kansen, Europa heeft nog zoveel meer te bieden. Neem de, vanuit de kunst en cultureel gezien rijke landen uit de Visegrád groep: Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Polen. Schrijfster en filosofe Alicja Gescinska ontvluchtte als kind met haar ouders de drukkende politieke situatie in Polen. Nu woont en werkt ze in België. Als geen ander kent ze die rijkdom.
Zoals we allemaal weten komt veel schoonheid voort uit ellende. Wat heeft de Poolse geschiedenis waarvoor u vluchtte gebracht aan kunst(stromingen)?
De Poolse geschiedenis is misschien wel bij uitstek de bevestiging van bovenstaande stelling: het tragische is een vruchtbare bodem voor het schone. Doorheen de eeuwen is Polen als land en natie veelvuldig beproefd door het noodlot, hun bestaansrecht is vaak ondermijnd. Juist daardoor is de liefde voor taal en het schone en de poging om via kunst zin aan het bestaan te geven in Polen door de eeuwen heen sterk ontwikkeld. Het is geen toeval dat Polen zoveel grote componisten en musici kent: Chopin, Szymanowski, Paderewski, Penderecki, noem maar op. Of dat al meerdere Polen de Nobelprijs voor de literatuur hebben gewonnen; en dat er ook enkele geweldige schrijvers zijn die deze niet hebben gewonnen en toch tot het kruim van de wereldliteratuur behoren: Bruno Schulz, Witold Gombrowicz, en ook Jarosław Iwaszkiewicz. Elke rechtgeaarde literatuurliefhebber draagt die toch in zijn hart.
Wat kunnen wij, Vlamingen/Nederlanders daarvan leren?
Ik denk dat we vooral onze eigen vooroordelen over Polen moeten opbergen. Polen, dat associëren we hier vooral met arbeiders en poetsvrouwen, alsof het een soort volk van de arbeid is. Hoe vaak heb ik daarover – al dan niet grappend bedoeld – opmerkingen over gehoord? Heel ergerlijk. Ik zou graag hebben dat het eerste waar mensen aan denken als ze aan Polen denken, niet hun poetsvrouw of klusjesman is, maar juist die grote artistieke zielen die mee het kloppend hart van de Europese beschaving hebben gevormd. Ook het stereotype van de Polak katolik – een stereotiep beeld dat niet enkel buitenlanders van Polen, maar ook veel Polen van zichzelf hebben – mag wat mij betreft opgedoekt worden. Polen is allerminst een homogeen, monolitisch cultuurblok; waarbij elke Pool een conservatieve katholiek en nationalist is. Integendeel, Polen is een rijk lappendeken van verschillende achtergronden en al het grootse dat Polen heeft voortgebracht is uit die diversiteit voortgevloeid.
Wat is kenmerkend aan Centraal Europese kunst?
Dat is een heel moeilijke vraag, want wat is dat ‘Centraal-Europese kunst’. Dat is zo ruim… Ik betwijfel of je daar heel generaliserende uitspraken over kunt maken. Maar goed, als ik het toch moet proberen. Misschien is er wel iets van een oprechte, diepgaandere bezieling die doorheen de ‘Centraal-Europese kunst’ waart: de overtuiging dat met het scheppen van het schone, meer dan een artistiek doel wordt gerealiseerd. Dat kunst een hoger, maatschappelijk, moreel en zelfs geestelijk of religieus doel dient. Ik denk dat l’art pour l’art als creatief principe een behoorlijk typisch westerse uitvinding is. Kunst is vrijwel zelden zomaar een doel op zich in de Centraal-Europese cultuurgeschiedenis, omdat Centraal-Europa heel veel met verdrukking te maken heeft gehad en kunst daardoor vrijwel altijd een hoger, bevrijdend doel heeft gediend.
Nederlandse kunstenaars werken als vanzelfsprekend meer met voor de hand liggende landen als België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk samen. Samenwerking met Centraal Europa is minder gewoon en dus minder gemakkelijk. Hoe komt dat eigenlijk, denkt u? Je zou zeggen dat kunstenaars (in de brede zin van het woord) dat ongemakkelijke juist opzoeken. Daar zijn het per slot van rekening kunstenaars voor… Hoe kunnen we dat discomfort overwinnen?
Is dat zo? Ik weet het niet. Maar als het klopt dat er minder samenwerking is of dat die samenwerking moeilijker ligt, denk ik dat we dat niet als een historische gegevenheid moeten zien. Integendeel. Als je naar de Europese cultuurgeschiedenis kijkt, zie je dat de kruisbestuiving tussen West-, Centraal- en Oost-Europa vaak heel intens en vruchtbaar is geweest. De reformatie en de verlichtingsidealen van vrijheid en verdraagzaamheid, die hun vroege wortels hebben in de eerste tolerantietraktaten uit Hongarije en Polen. De grand tours van de bevoorrechte jongemannen. De intellectuele uitwisseling die wetenschappelijke voortgang mogelijk maakte, denk maar aan Mikołaj Kopernik (Copernicus). Die intellectuele, creatieve wisselwerking is in de vorige eeuw bemoeilijkt door het Ijzeren Gordijn, en ik denk dat Milan Kundera gelijk had toen hij ooit stelde dat dit de ware tragedie van Europa is: niet zozeer de fysieke begrenzing die het continent in twee delen snijdt, maar wel het hek dat tussen de geesten van Europa is geplaatst.
Wat zou het ons opleveren als we dat zouden overwinnen?
Het zou onze blik verruimen. Onze kijk op de wereld is vaak te westers en we kijken daarbovenop te veel door een angelsaksische bril. In dat opzicht ben ik het eens met George Steiner dat misschien wel de grootste bedreiging voor de Europese eigenheid de voorbije decennia de ‘veramerikanisering’ van onze cultuur is. Dat tast alle aspecten van ons leven aan. Het uit zich in de winkels waar we shoppen, in de taal die we spreken, in de producten die we kopen, in de muziek waarnaar we luisteren, in de boeken die we lezen, noem maar op. Door de angelsaksische dominantie lijdt Europa aan een zekere intellectuele bloedarmoede. Loop eender welke filosofiefaculteit binnen en vraag aan studenten en professoren om tien hedendaagse Engelstalige denkers op te noemen, en je krijgt binnen de tien seconden je antwoord. Vraag hen naar eender welke hedendaagse Russische of Poolse filosoof en stilte zal je antwoord zijn. Zo is het met filosofie, literatuur, muziek. Terwijl er zoveel schoonheid en wijsheid in andere culturen en talen zit.
Welke invloed hebben de actuele ontwikkelingen in Centraal Europese landen op kunst en cultuur? Ik doel dan op een aantal verschillende dingen: op toenemend populisme, gecombineerd met protectionistisch nationalisme.
De verdeeldheid in Polen is erg groot: er heerst een intense wederzijdse antipathie tussen aanhangers van de conservatieve, nationalistische PiS-regering en de critici ervan. Die antipathie is geworteld in inhoudelijk zeer verschillende perspectieven op ethisch en cultureel vlak. Dat maakt de strijd zo intens, en zorgt ook voor een aanwakkeren van het politiek bewustzijn onder de bevolking, en onder de kunstenaars. Ik zou niet meteen zeggen dat de kunst daardoor meteen meer politiek getint is, maar kunstenaars zijn wel meer doordrongen van het besef dat hun stem een belangrijk politiek en maatschappelijk gewicht heeft. Kunstenaars en denkers houden de vinger op de pols van de samenleving.
Wie is uw favoriete Poolse kunstenaar (in de breedste zin van het woord) en waarom?
Dat is een onmogelijke vraag. De Poolse cultuur is bijzonder rijk. In de literatuur zal Czesław Miłosz me waarschijnlijk het meest na aan het hart liggen. Zowel zijn essays als gedichten zijn voedsel voor de geest, balsem voor de ziel. Een intellectueel lichtbaken zoals er nog maar weinigen zijn. In de schilderkunst springt Zdzisław Beksiński er voor me uit. Ik hou van veel van zijn werken, in het bijzonder van een titelloos werk uit het einde van de jaren ’70. Op dit schilderij zie je skeletten in kleine groepjes op hoge rotsblokken rond een vuurtje zitten. Op sommige rotsen zitten geen geraamtes en is het vuur gedoofd. Iedereen ziet iedereen zitten, maar niemand kan naar elkaar toe. Iedereen zit in zijn eigen groepje, op zijn eigen eilandje. Eenzaam, geïsoleerd. En allemaal weten ze: ooit dooft ook ons vuur. Ik vind het een prachtige, maar triestige metafoor voor het menselijke bestaan. Beksiński had een heel eigen stijl, fantastisch surrealisme noemen ze het. Zijn schilderijen en tekeningen zijn zo luguber en macaber en tegelijkertijd zo diepmenselijk en vertederend. Zo afstotend en toch zo troostend. Maar als ik toch één kunstenaar moet kiezen, dan zullen zowel Miłosz als Beksiński het onderspit moeten delven voor Chopin. Er gaat geen week voorbij zonder dat ik verschillende uren naar Chopin luister. De troostende tristesse die in zijn nocturnes zit, helpt toch altijd om het leven wat dragelijker te maken.